De letterkundestudent
heeft een bevoorrechte positie: hij of zij is zich bewust van het (materiele)
proces dat schuilt achter literatuur. Hij of zij is zich bewust van de
materialiteit achter een boek. Maar een leek ziet niet meer dan dit boek,
en eventueel de auteur, al speelt die ook een steeds marginalere rol (of is
dood, als het aan Barthes ligt). Het idee dat materialiteit gezien moet worden
als proces komt deels tot uitdrukking in het Pantheon. De reden dat we niet
kunnen stellen dat het proces in zijn volledigheid wordt getoond, is omdat de
meeste werken hier slechts eendelig worden getoond. Het manuscript van Erasmus’
Lof Der Zotheid, de handschriften van
Van Ostaijen. Het toont niet het
volledige proces van begin tot einde. Van vroeger tot nu. Een proces dat
uitgebreider zichtbaar is, betreft het aura. Maar ook dit aura varieert enorm
binnen het Pantheon. Want wat blijft er over van dit aura bij de stukjes
gedicht aan de muur die vertaald zijn in het Engels? De tekst ‘groots en
meeslepend wil ik leven’ wordt vertaald naar ‘A grand and enthralling life is
what I want to lead’. De manier waarop Marsman wenst te leven wordt dus in één
klap vertaald door het leven zelf dat groot en meeslepend is. En ook daarbinnen
kun je weer interpreteren. En ook de verschijnende tekst aan de wand, voorzien
van verfspatten. De tekst komt en gaat en diens aura ondergaat ditzelfde
proces. Waar het aura een bijna letterlijk gestalte krijgt, is in de etalages
waar we behalve handschriften en manuscripten ook persoonlijke eigendommen
vinden van auteurs. De werkelijkheid van het verleden uit zich hier niet alleen
middels tekst, maar ook via beelden en dus ander soort objecten. De beer van Reve
draagt bij aan de beeldvorming die wij van een auteur of een werk vormen.
Ineens krijgt een aspect uit een tekst gestalte.
Maar je kunt je blijven afvragen in hoeverre het aura, waar dan ook in het
museum puur blijft. Het is immers een letterkundig museum, ieder onderdeel
krijgt automatisch een literaire vulling (wat neemt het museum wel en niet
op?). Dit kan in feite worden gezegd over het gehele cultureel erfgoed dat hier
wordt geportretteerd. Het Pantheon toont een literaire literatuurgeschiedenis,
niet dé literatuurgeschiedenis. De selectie wordt, zoals altijd, voor ons
gemaakt. Je zou dus kunnen zeggen dat het museum an sich bezig is met de
reproductie van mythes over de literatuurgeschiedenis (Heleen van Rooijen is
pulp, Harry Mulisch is literair). En nogmaals hebben wij als
letterkundestudenten de bevoorrechte positie: wij weten wat de
literatuurgeschiedenis te bieden heeft. Wij zijn in staat te kijken buiten het
Egidiuslied om. Maar een scholier is hiertoe (nog) niet in staat. En dit museum
zal dit eenzijdige beeld van deze geschiedenis alleen maar bevestigen. Mooi zou
het zijn jongeren niet alleen te wijzen op de kwetsbaarheid van toen en de
productiewaardes van nu (wat het museum al doet door oud en nieuw te
portretteren), maar door een bewustwording op te roepen van het beeld dat wordt
geschetst in het Pantheon. Wat blijft er over van een origineel? Feit is en
blijft dat het Pantheon zich laat meeslepen in de Archival Turn. De fascinatie
voor opslaan en archief (en vooral het toegang krijgen tot dit archief) lijkt groter
dan de presentatie van een volledig proces.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten