maandag 18 februari 2013

Gewijd aan de Goden


2a. Een museum is een plek waar erfgoed verzameld en opengesteld wordt voor het publiek. Erfgoed houdt sterk verband met identiteitsvorming en hoeft niet perse een historische werkelijkheid te representeren. Veel vaker gaat het om de kracht die erfgoed uitoefent in het heden. Lowenthal stelt: “So, heritage may wilfully reproduce the myths and legends that historians strive to spell.”
Het museum kent  verschillende elementen die meer de functie lijken te hebben om mythes van de literatuurgeschiedenis te reproduceren dan dat ze de historische werkelijkheid representeren. Ten eerst staat de auteur in het ‘pantheon’ centraal. Alleen de naamgeving geeft daar al blijk van, het pantheon is immers een plek waar de goden aanbeden worden. De schrijver of dichter als God, een zeer romantische en inmiddels gedateerde gedachte. Ook fysiek blijkt dat er belang wordt gehecht aan de auteur, door het hele pantheon heen staan de namen van 100 auteurs met grote letters op de wanden geschilderd. Het deel “biografie” geeft tevens blijk van deze mythe van de literatuurgeschiedenis. Persoonlijke objecten van auteurs worden bijna gepresenteerd als relikwieën. Een asbak en stofzuiger van Vestdijk, de radio van Menno ter Braak en de viool van Anna Blaman worden gepresenteerd. De nationale schrijversgalerij, met potretten van schrijvers, is ook nog een voorbeeld. 
Het pantheon is natuurlijk ook op zichzelf een vorm van canonisering, de bekende canon wordt er in stand gehouden. Het zijn m.n. ‘highbrow’ auteurs die een plek krijgen in de godentempel. Een museum is per definitie een vorm van canonisering, er moet immers een selectie gemaakt worden. Er zou echter binnen het museum ook gereflecteerd kunnen worden op de totstandkoming van de canon, en op de processen van in- en uitsluiting die met canonvorming gepaard gaan. Het idee van de auteur als God zal daarmee genuanceerd worden. De mythe van de canon wordt nu in stand gehouden. 
Er kan tenslotte ook gekeken worden naar hetgene dat niet tentoongesteld wordt. Het valt op dat de nationale grenzen nergens worden overschreden. De literatuurgeschiedenis wordt gepresenteerd als een Nederlandse literatuurgeschiedenis. De verhouding tot het buitenland, of invloeden vanuit het buitenland, komen bijvoorbeeld niet aan bod.




3. Aan de hand van het erfgoed dat gepresenteerd wordt aan het begin van het pantheon, kan de definitie van materialiteit zoals deze in hoorcollege werd omschreven goed toegelicht worden. Materialiteit wordt in het hoorcollege beschouwd als een proces, verschillende fysieke kenmerken maken het literaire object. Dit literaire object moet niet gezien worden als een “preexisting object” maar als een proces waarin cultuur, taal, technologie en betekenis samenkomen. In deze klasse van objecten, waarin van een boek het handschrift, de drukproeven en de verschillende versies getoond worden zien we dat materialiteit een proces is. Niet alleen in de klasse van objecten (bijvoorbeeld de “wording” van Een Liefde) maar ook in elk object dat op zichzelf staat binnen zo’n klasse (het handschrift, de drukproef, een bepaalde versie van Een Liefde) komen cultuur, taal, technologie en betekenis samen. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk in een versie van Een Liefde waar Van Deyssel zelf aanpassingen heeft gedaan om zo een kuisere versie ervan te maken. We zien hier technologie (hij typte de aanpassingen op een klein velletje papier), cultuur (een periode waarin er niet zo openlijk over seksualiteit geschreven kon worden), taal (de originele versie en de aanpassingen) en betekenis samenkomen. Deze facetten  vormen samen de materialiteit van het object.

Zachtjes fluistert Het Pantheon


 Het Pantheon fluistert de woorden van vergane schrijvers. Zachtjes waait de wind door het Letterkundig Museum in Den Haag om eens in de zoveel tijd weer te gaan liggen en na een paar minuten weer op te laaien. De wind waait de oude verhalen weg en er komen nieuwe in de plaats. Het is niet moeilijk om bij deze tentoonstelling tegen een aura op te lopen. Hoewel het museum duidelijk gefocust is op de bezoeker uit de 21ste eeuw is er genoeg ‘hier en nu’ te vinden uit lang vervlogen tijden. In een verlichte vitrine ligt daar een van de pronkstukken van het Letterkundig Museum; het handschrift van Gerard Reve’s De Avonden. Geschreven in 1946-1947 en uitgegeven in 1947 ligt daar de eerste opzet van verhaal te ademen. Hoewel enkel een pagina is te zien geeft het toch de uniekheid aan. Op deze manier gaat het veel minder om de inhoud van het werk, maar om de fysieke aanwezigheid, de materialiteit ervan. Op welk papier schreef Reve? Hoe zag zijn handschrift eruit? Wat heeft hij doorgekrast en wat niet? Het zegt iets over het ontstaan van het beroemdste werk van Gerard Reve. Wanneer dit handschrift verder verwerkt wordt verliest het zijn aura van het ‘hier en nu’. Vanaf hier is het immers niet meer aan de auteur hoe het uiteindelijke werk er uit gaat zien, maar is het een proces in samenwerking met bijvoorbeeld een editor of een uitgever. Je zou ook kunnen zeggen dat het ene aura wordt vervangen door het andere aura. 


 
Gerard Reve - Handschrift

            In deze tentoonstelling wordt veel moeite gedaan om de geschiedenis van de literatuur levend te houden. In een stuk van de zaal krijgt de museumbezoeker te maken met ‘Ophef’. Hier worden verschillende schandalen uit de literatuurgeschiedenis door materiaal ondersteund. Het probeert een soort ‘entertainment’ in te brengen voor de toeschouwer. Maar ook het begin van de tentoonstelling is hier exemplarisch voor. De vitrinekasten laten verschillende versies zien van bijvoorbeeld een gedicht. In dit geval ‘Ballade van een gasfitter’ van Gerrit Achterberg. De auteur wordt hier als belangrijkste persoon van het werk gezien. Het zijn immers de aanpassingen van Achterberg die het gedicht uiteindelijk maken tot wat hij is. Hiermee houdt het museum echter een mythe in stand. Het is inmiddels al een achterhaald idee. Tenslotte is niet alleen de auteur verantwoordelijk voor het eindresultaat, maar werkt hij of zij in sterke mate samen met bijvoorbeeld een uitgever.
            Op deze manier presenteert het museum veel feiten als de waarheid. Ook de verhalen over verschillende schrijvers worden gepresenteerd als waargebeurd. Zo wordt er een kant van het verhaal gepresenteerd, namelijk de kant van een auteur. Door onder andere echte manuscripten te laten zien probeert het museum de authenticiteit hiervan te waarborgen. Zo zou het handschrift van Gerard Reve´s De Avonden net zo goed van een willekeurige medewerker van het Letterkundig Museum kunnen zijn. Doordat het in een vitrinekast ligt met licht erop en een bordje erbij vertrouwt de kijker op de autoriteit van het object. 

zondag 17 februari 2013

Middeleeuwse kunstwerken

In het Pantheon van het Letterkundig museum te Den Haag zijn er van 100 overleden schrijvers van de middeleeuwen tot nu werken te bekijken. Brieven, eerste versies, handschriften en attributen, zoals een konijn is er te zien. Een werk met aura, een begrip verzonnen door Benjamin waarmee hij ‘het hier en nu’ van het kunstwerk wil aanduiden, lijkt dan ook niet moeilijk te vinden.  
                           
Van het object dat ik heb uitgekozen is de auteur niet bekend. Natuurlijk ligt het voor de hand een handschrift uit te kiezen, omdat deze al snel aan de kenmerken van een object met aura voldoen. Het is niet reproduceerbaar en voor een bepaalde context geschreven. Het is echter lastig om het begrip aura van Benjamin ook te gebruiken voor literatuur in plaats van voor kunstvoorwerpen, omdat literatuur altijd gereproduceerd zal worden. Een voorbeeld van een tekst dat aura heeft, is het handschrift van het middeleeuwse verhaal Beatrijs. Beatrijs is een befaamde Maria-legende. Waarom heeft dit werk zoveel aura?  Om die vraag te beantwoorden wil ik nog een belangrijk begrip introduceren, namelijk bibliographic code. Hieronder verstaat Bornstein: ‘cover design, page layout, or spacing, among other factors. […] as well as prefaces, notes, or dedications that affect the reception and interpretation of the work’. Vooral de mooie versieringen met lombarden, initialen, randen en miniaturen, die in de middeleeuwen op de tekst aangebracht werden, geven dit object aura. Het perkament waarop het is geschreven, geeft een gevoel van iets dat onreproduceerbaar is. De versieringen die de miniaturist en rubricator op de tekst aanbrachten, waren vooral om te wijzen op belangrijke stukken tekst. Daarnaast ziet het er mooi uit. Zelf heb ik het verhaal gelezen in een boekje zonder al deze versieringen. Juist deze bibliografische code geeft het kunstwerk aura, want met deze versieringen kan dit handschrift met recht een kunstwerk genoemd worden.

In 5 VWO is het gebruikelijk om je leerlingen kennis te laten maken met middeleeuwse verhalen. Het letterkundig museum is er uiterst geschikt voor om leerlingen te interesseren voor oude teksten en verhalen. In deze opdracht krijgen de leerlingen uit 5 VWO de keuze uit twee middeleeuwse verhalen. Er kan worden gekozen uit de volgende verhalen: Beatrijs of Karel ende Elegast.
-          Bekijk het handschrift in het letterkundig museum en maak er een foto van.
-          Zoek een andere druk van het verhaal op dbnl.nl of leen hem bij de bibliotheek. Lees het verhaal ieder voor zich.
Als deze stappen zijn gezet kunnen de volgende vragen beantwoord en uitgevoerd worden.
Opdracht 1 - Aura
A)    Wat roep het handschrift voor gevoel bij je op?
B)     Wat zijn de verschillen die je opvallen aan de twee drukken?
C)     Wat maakt het meeste indruk op je en waarom?
Opdracht 2 - Remediatie
Voor deze opdracht maak je een filmpje of strip van het verhaal. Dit presenteer je voor de klas. En je vertelt hierbij of het verhaal nu aan aura heeft verloren en waarom.

zaterdag 16 februari 2013

Misschien gaan zó de dichters dood: als de woorden op zijn


Het is jammer dat schrijvers doodgaan. 
Je zou ze eeuwig willen blijven volgen in hun ontwikkeling. Smachtend wachten op weer een nieuwe roman. De spanning of deze net zo goed is als de vorige. Maar ja, schrijvers zijn ook maar mensen en mensen gaan dood. Een oplossing voor de dood is het Letterkundig Museum. Het is alsof je je held voor het eerst mag ontmoeten en als er een gevoel in je opkomt is het wel verwondering. Je zou er bijna zachtjes van gaan praten. Het is een goddelijke wereld al die manuscripten, foto’s, aantekeningen en snuisterijen van onze schrijvers. Wie wil er nu niet de kamerjas zien waarin Slauerhoff ‘s morgens met zijn blote billen zijn eitje at?

Als ik iets moet beschrijven waar je echt van gaat fluisteren en dat echt een aura om zich heen heeft is het de brief van Hugo de Groot uit 1619. Tijdens zijn gevangenschap op Slot Loevestein weet Hugo de Groot deze brief te sturen aan zijn familielid Joris de Bie, thesaurier generaal bij de Unie. De Groot probeert uit te leggen hoe hij er door zijn ondervragers toe is gebracht Johan van Oldenbarnevelt te beschuldigen. Om Hugo de groot hangt een groot aura. Niet alleen vanwege zijn gedichten en tragedies maar ook vanwege het beroemde verhaal van zijn ontsnapping in zijn boekenkist. Als kind al sloeg je verbeelding op hol als je van dit verhaal hoorde. Deze brief spreekt die verbeelding aan. Het handschrift en de gaten in de brief laten De Groot bijna uit zijn kist opstaan.

Dit museum is niet alleen een walhalla voor literatuurstudenten, maar ook voor middelbare scholieren biedt het de mogelijkheid die dode, slapende schrijvers van de leeslijst leven in te blazen. De tentoonstelling maakt de kracht van materialiteit zichtbaar en het wordt duidelijk dat niet alleen de tekst op zichzelf van belang is, maar dat remediatie ook een grote rol krijgt. Hoe is de tekst afgedrukt en op welke manier gaat er een ander medium mee aan de slag? Waarom heeft een manuscript misschien meer aura dan wanneer het verhaal verfilmd wordt? In dit museum zijn verschillende vormen van remediatie zichtbaar, bijvoorbeeld strofes uit gedichten die op de wanden van het museum zijn afgedrukt. Een vraag voor de scholieren zou kunnen zijn: zoek drie vormen van remediatie die in het museum aanwezig zijn. Vind je dat deze vormen in kracht verliezen als je bijvoorbeeld naast een manuscript legt? Probeer uit te leggen welk object je meer aura vindt hebben. 

Ook voor de scholieren zal duidelijk worden dat schrijvers pas dood gaan als de woorden op zijn.

Het Pantheon



De letterkundestudent heeft een bevoorrechte positie: hij of zij is zich bewust van het (materiele) proces dat schuilt achter literatuur. Hij of zij is zich bewust van de materialiteit achter een boek. Maar een leek ziet niet meer dan dit boek, en eventueel de auteur, al speelt die ook een steeds marginalere rol (of is dood, als het aan Barthes ligt). Het idee dat materialiteit gezien moet worden als proces komt deels tot uitdrukking in het Pantheon. De reden dat we niet kunnen stellen dat het proces in zijn volledigheid wordt getoond, is omdat de meeste werken hier slechts eendelig worden getoond. Het manuscript van Erasmus’ Lof Der Zotheid, de handschriften van Van Ostaijen. Het toont niet het volledige proces van begin tot einde. Van vroeger tot nu. Een proces dat uitgebreider zichtbaar is, betreft het aura. Maar ook dit aura varieert enorm binnen het Pantheon. Want wat blijft er over van dit aura bij de stukjes gedicht aan de muur die vertaald zijn in het Engels? De tekst ‘groots en meeslepend wil ik leven’ wordt vertaald naar ‘A grand and enthralling life is what I want to lead’. De manier waarop Marsman wenst te leven wordt dus in één klap vertaald door het leven zelf dat groot en meeslepend is. En ook daarbinnen kun je weer interpreteren. En ook de verschijnende tekst aan de wand, voorzien van verfspatten. De tekst komt en gaat en diens aura ondergaat ditzelfde proces. Waar het aura een bijna letterlijk gestalte krijgt, is in de etalages waar we behalve handschriften en manuscripten ook persoonlijke eigendommen vinden van auteurs. De werkelijkheid van het verleden uit zich hier niet alleen middels tekst, maar ook via beelden en dus ander soort objecten. De beer van Reve draagt bij aan de beeldvorming die wij van een auteur of een werk vormen. Ineens krijgt een aspect uit een tekst gestalte.
 
 
Maar je kunt je blijven afvragen in hoeverre het aura, waar dan ook in het museum puur blijft. Het is immers een letterkundig museum, ieder onderdeel krijgt automatisch een literaire vulling (wat neemt het museum wel en niet op?). Dit kan in feite worden gezegd over het gehele cultureel erfgoed dat hier wordt geportretteerd. Het Pantheon toont een literaire literatuurgeschiedenis, niet dé literatuurgeschiedenis. De selectie wordt, zoals altijd, voor ons gemaakt. Je zou dus kunnen zeggen dat het museum an sich bezig is met de reproductie van mythes over de literatuurgeschiedenis (Heleen van Rooijen is pulp, Harry Mulisch is literair). En nogmaals hebben wij als letterkundestudenten de bevoorrechte positie: wij weten wat de literatuurgeschiedenis te bieden heeft. Wij zijn in staat te kijken buiten het Egidiuslied om. Maar een scholier is hiertoe (nog) niet in staat. En dit museum zal dit eenzijdige beeld van deze geschiedenis alleen maar bevestigen. Mooi zou het zijn jongeren niet alleen te wijzen op de kwetsbaarheid van toen en de productiewaardes van nu (wat het museum al doet door oud en nieuw te portretteren), maar door een bewustwording op te roepen van het beeld dat wordt geschetst in het Pantheon. Wat blijft er over van een origineel? Feit is en blijft dat het Pantheon zich laat meeslepen in de Archival Turn. De fascinatie voor opslaan en archief (en vooral het toegang krijgen tot dit archief) lijkt groter dan de presentatie van een volledig proces.

vrijdag 15 februari 2013

Aura en materialiteit in Letterkundig Museum

1. Aura's in het Pantheon
Gerard Reve aan W.F. Hermans
Een echte eye-catcher in het Letterkundig Museum is de grote vitrine die te zien is zodra je Het Pantheon binnenloopt. In deze vitrine zijn eerste drukken en handschriften te zien van de grote werken uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Allemaal bladzijden en pagina's met een groot aura zou je kunnen zeggen; niet alleen zijn het werken die door hun bekendheid en invloed op de Nederlandstalige literatuur indruk maken, ook zijn ze bijzonder doordat het versies van de teksten zijn die nergens anders te zien zijn. Maar de objecten die tentoongesteld worden zijn allemaal niet de origineel, maar facsimile's. Hiermee zijn het dus reproducties. Uitgaande van Benjamin's definitie van aura hebben deze objecten dus (een deel van) hun aura verloren, want het zijn kopieën die met gebruik van technologie zijn gereproduceerd. Een object dat volgens Benjamin nog wel in het bezit is van het volle aura is een brief van Gerard Reve naar W.F. Hermans. Ik kende de briefwisseling tussen de twee grote schrijvers doordat de brieven in 2008 gebundeld zijn uitgegeven door De Bezige Bij. En hoewel deze briefwisseling indrukwekkend is om te lezen en de bundel jou als lezer een in-kijkje geeft in de relatie tussen de twee (en daarmee gelijk al veel zegt over de context waarin in het geschreven is), heeft het toch veel aan aura verloren. De brief van Reve die te zien is in het museum is met de hand geschreven, op zijn eigen papier. In de linker bovenhoek staat zijn volledige naam gedrukt, Gerard Kornelis van het Reve, en zijn adres in de rechter. De inkt van de achterkant drukt een beetje door en in de laatste zin heeft de schrijver een foutje doorgekrast. Dit zijn allerlei aspecten die in de reproductie (de bundeling) verloren gegaan zijn. Maar terugkomend op het probleem van de facsimile's: als we deze brief onder het kopieerapparaat leggen, blijven al deze unieke aspecten gewoon behouden en toch verliest het strikt genomen het aura. Het mag er dan nog wel hetzelfde uitzien, het is niet meer dat stukje papier waar Reve een tijdje boven gehangen heeft en die Hermans vastgehouden heeft tijdens het lezen. Het aura draait er hier dan meer om het 'echt' zijn, daar schuilt de authenticiteit in.

3.  Materialiteit
Hayles' definitie van materialiteit beschrijft deze niet zomaar als een vooraf gegeven en vaststaande eigenschap, maar als een proces, een 'event'. Materialiteit is in deze definitie afhankelijk van de context. De honderd beeldschermen aan de muren van Het Pantheon waarop filmpjes over het leven en werk van honderd belangrijke Nederlandse auteurs te zien is, illustreren deze definitie. In de keuze voor dit medium (filmpjes, beelden zonder geluid) spelen verschillende zaken een rol. Ten eerste is dit de technologische mogelijkheden. Het is mogelijk om door middel van deze filmpjes het verhaal te vertellen, er hoeven bijvoorbeeld geen teksten op de muur gezet te worden. Ten tweede past het medium perfect bij het doel van deze filmpjes: een overzicht geven van de levens van deze belangrijke schrijvers, waarmee een overzicht van de literatuurgeschiedenis. De portretfragmenten verspringen steeds op het gelijke moment, waarmee (in de woorden van het begeleidende kaartje) 'een visuele ritmiek die de polsslag van duizend jaar literatuurgeschiedenis verbeeldt' ontstaat.

Verplaatst aura

Benjamins idee dat een kunstwerk een aura kan hebben en kan verliezen is een interessant uitgangspunt bij de tentoonstelling 'Het Pantheon'. Er staan verschillende versies van beroemde literaire werken in de vitrines. Zo wordt het wel erg makkelijk om Benjamins theorie te testen: zien we het 'here and now of a work of art' terug bij de ene versie en niet bij de ander? Ik ging er van uit dat een eerste druk haast zou overstromen van aura. Over het algemeen merkte ik ook dat mijn aandacht uitging naar die werken, maar gek genoeg vooral naar de handgeschreven versies. Ik kon er niet omheen dat bij een werk van Lucebert de handgeschreven versie mij veel meer aan deze Vijftiger deed denken dan de gepubliceerde versie ernaast. De eerste was omringd met tekeningetjes in felle kleuren en herinnerde me eraan dat Lucebert ook schilder was. De tweede kwam sober over.

In het begin van zijn "Material Modernism. The Politics of the Page" vraagt Bornstein zich iets interessants af:

If the "Mona Lisa" is in Paris at the Louvre, where is King Lear
Dit is interessant omdat men reproducties van de Mona Lisa direct 'afschrijft' wat betreft aura, het zijn mindere versies. Maar King Lear, of elk ander werk uit de literaire canon, is een ander verhaal. Welke versie(s) van Luceberts verhaal bezit(ten) aura?

Bornstein komt later op de vraag terug om te kunnen concluderen dat
If the "Mona Lisa" is in the Louvre, King Lear is on pages all over the world.
Dat lijkt me in het kader van het voorbeeld dat ik geschetst heb een niet toereikend antwoord. Aura geeft een context mee (van het "hier en nu") dat verloren gaat bij reproductie. Het kan niet zo zijn dat die context bij alle reproducties van een literair werk in even grote mate aanwezig is. Zijn die originele pentekeningen van Lucebert niet 'aura-rijker' dan de reproducties waarbij de kleurrijke afbeeldingen weggelaten zijn? De soberdere versie legt de nadruk op de tekst -wat de tekst wellicht ook wel ten goede kan komen- maar verliest zo een betekenislaag. Dit is zo'n voorbeeld waarbij we niet na kunnen laten de schrijver bij het werk te betrekken: Lucebert was ook visueel kunstenaar, wat het onwaarschijnlijker maakt dat het polsoefeningen waren of dat die tekeningen later toegevoegd zijn aan het werk. Ik weet niet of dit Bornsteins hypothese tegen kan spreken, het is immers maar één specifiek tegenvoorbeeld, maar het is wel een opening naar verder onderzoek.






KB


2a)       In de Nationale schrijversgalerij tracht de KB 500 portretten van beroemde en minder beroemde auteurs te vatten. Bij het onderdeel Ophef wordt weergegeven hoe literatuur en maatschappij verbonden zijn. Soms zet de maatschappij de schrijver aan tot schrijven en soms ontstaat er ophef in de maatschappij over geschreven literatuur. Ik zoom in op de vitrine met de titel; Madarijnen op zwavelzuur. De vitrine omvat de een korte geschiedenis de ophef rond Mandarijnen op zwavelzuur van W.F. Hermans. Het opstootje is van het begin tot het eind te volgen en steeds opent een nieuw laadje met een boze reactie, een pamflet of spotprent. De discussie die ontstond word door de mechanisch uitschuivende vitrine mooi verbeeld. Maar welk beeld krijgt de toeschouwer? Je staat in het letterkundig museum en je kijkt naar krantenartikelen, handgeschreven brieven en spotprenten die je stapsgewijs door de discussie lijden. Het geeft een goed geloofwaardig beeld en al snel wordt de vitrine als een historische werkelijkheid aangenomen. Je wordt aan de hand genomen en er is weinig reden tot twijfel. En toch is er een rede dat juist dit schandaaltje is opgenomen in de tentoonstelling. Je kan je afvragen hoe groot en van belang was dit opstootje destijds? Of je kan je afvragen wat is de ‘curent potency’. Hoe zet het KB als instituut de feiten waarover zij beschikken neer en beïnvloeden ze daarmee de mythevorming rondom literatuur en auteur. Hermans wordt vaak afgeschilderd als een door oorlog getraumatiseerd, koppig en volhardend auteur. De mythe rondom hem bestaat al maar wordt door de selectie die de KB aanbied onder de kop: Ophef versterkt.


2b)       Lowenthal beschrijft authenticiteit als iets tastbaars, materieel. Het belang van het medium, de vorm waarin een werk verschijnt wordt hierdoor versterkt. Praktisch alles wat opgenomen is in de tentoonstelling draagt waarde doormiddel van authenticiteit. Het leven van de tekst wordt door het museum gewaarborgd en overgedragen. De tastbaarheid wordt hierdoor versterkt, het medium is in theorie hetzelfde maar toch heeft er aura verschuiving plaats gevonden. De vitrine met daarin per auteur geselecteerde handschriften, kladblaadjes, pamfletten laten de echte originele werken zien. Als toeschouwer kan je meegenieten van de ontstaansgeschiedenis van het werk, maar waarom is het werk eigenlijk ontstaan? Aannemelijk is dat de auteur niet in dat café in Parijs op een servetje zijn gedachten los liet met in het achterhoofd: “Goh, misschien komt dit ooit nog wel in het museum van de KB te hangen.” Het medium servetje is in de vitrine zijn originele doel verloren maar daarmee als we Lowenthal volgen niet zijn authenticiteit. 

Materialiteit en aura


Materialiteit



Materialiteit is een proces, het verandert in de loop der jaren. Dit is ook te zien in het pantheon van het Letterkundig Museum in Den Haag. Daar bevindt zich een speciaal ontworpen zitmeubel, waar je als bezoeker kan zitten luisteren en kijken naar poëzie, proza, toneel, film en helden. In de poëziehoek is het gedicht Afsluitdijk van M. Vasalis te beluisteren. De oorspronkelijke materialiteit van dit gedicht is papier en stamt uit 1940. In 1987 is het gedicht door Vasalis opgenomen en nu te beluisteren in het Letterkundig Museum. De materialiteit van het gedicht maakt een technologisch proces, namelijk van papier naar geluidsopname.

Een ander voorbeeld van verandering in materialiteit zijn de manshoge glasplaten met daarop poëzie uit verschillende eeuwen. Het thema ‘licht’ staat in deze gedichten centraal en dit thema wordt versterkt door de materialiteit. Elk glasplaat wordt steeds wisselend verlicht in verschillende kleuren. De gedichten maken een materieelproces van ‘wit’ papier naar gekleurde glasplaten.

Aura
In het Letterkundig Museum staan rode vitrines waarmee je aan de hand van knoppen documenten tevoorschijn kunt halen. Eén rode vitrine gaat over Fabriekskinderen van J.J. Cremer. Dit werk heeft een aura dat vooral ontstaat of juist bestaat door de context er omheen. J.J. Cremer pleitte voor een verbod op kinderarbeid en schreef de novelle Fabriekskinderen. Tien jaar na het verschijnen van de novelle nam de Tweede Kamer het kinderwetje van Van Houten aan. De vitrinekast laat deze tien jaar zien door de novelle, de brieven aan ministers en het voorstel van Van Houten te presenteren. Los van deze context heeft de novelle een ander aura: een verhaal dat over kinderarbeid gaat.


Aura en materialiteit in het Letterkundig Museum




Een object uit het Letterkundig Museum wat een ‘aura’ bezit is het handschrift van A. Roland Holst. Het is het een handschrift dat duidelijk leesbaar is, zodat je duidelijk de verschillen tussen het handschrift en het uitgebrachte gedicht van ‘Pegasus’ kunt zien. Omdat je zijn eigen handschrift kan zien, heb je het gevoel dat je bij het maken van het gedicht bent. Je ziet wat hij verbeterd heeft en wat hij helemaal veranderd heeft. Hierdoor kom je dichtbij het ‘here and now of a work of art:’ je ziet hem bijna achter zijn tafeltje schrijven.

Een mooi voorbeeld van materialiteit is het gedicht dat op de muur van het Letterkundig Museum geprojecteerd word. De muur wordt hier drager van het gedicht. Je ziet hier ook duidelijk de notie dat materialiteit een proces is. Doordat het gedicht er niet in een keer op de muur wordt geprojecteerd, maar woord na woord zie je de ontwikkeling van muur naar gedicht. Het wordt hierdoor ook een gebeurtenis, eerst is de muur een gedicht en daarna weer een muur. 

Letterkundig Museum



Aura
In het Pantheon in het Letterkundig Museum zijn Nederlandse en Vlaamse schrijvers vanaf de middeleeuwen tot heden te bewonderen. Er is hier van alles te zien, zoals originele handschriften van Vasalis en Heijermans, maar ook het carnavalskostuum van Lucebert. Een voorbeeld van een object dat hier aura heeft, is de eerste brief van Aagje Deken aan Betje Wolff. Walter Benjamin definieerde aura als ‘the here and now of the work of art - its unique existence in a particular place’. Nu is een brief natuurlijk geen kunstwerk, maar wanneer we kijken naar de historische context krijgt deze brief toch aura. Deken beschuldigt Wolff in de brief namelijk ‘zoetheden’ en ‘grilligheden’, waarmee zij doelde op haar losbandige gedrag. Wolff reageerde hierop door Deken uit te nodigen haar persoonlijk te ontmoeten om de waarheid te achterhalen. De vrouwen konden het goed met elkaar vinden en schreven samen succesvolle romans, waaronder Sara Burgerhart, de eerste Nederlandse briefroman. Deze brief is dus de aanleiding voor het ontstaan van een belangrijk schrijversduo uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis.
Zoals gezegd heeft het aura volgens Benjamin te maken met de authenticiteit en uniciteit van een kunstwerk. Een kunstwerk wordt immers maar één keer gemaakt en is daarmee niet herhaalbaar. Benjamin ging met reproduceerbaarheid vooral in op beeldende kunst. Op literatuur is dit begrip lastiger te betrekken, omdat boeken immers altijd worden gedrukt en dus gereproduceerd. Deze brief is echter niet reproduceerbaar; het is door Deken op een zeker moment geschreven. We zien haar handschrift en het papier dat zij zelf heeft beschreven. Deze brief heeft daarom zeker aura.


Opdracht 5 VWO
Een opdracht om leerlingen uit 5 VWO kennis te laten maken met het begrip aura is de volgende: De leerlingen lezen op school de roman Terug tot Ina Damman. In het Letterkundig Museum zijn twee versies van dit boek te vinden, namelijk het originele handschrift van Vestdijk en een digitale versie hiervan (het handschrift wordt op een muur geprojecteerd, alsof het op de muur wordt geschreven). Vervolgens vergelijken zij deze drie versies van de roman. Zij beantwoorden dan de volgende vragen: Wat zijn de verschillen tussen de drie versies? Welke versie heeft volgens jou het meeste aura en waarom dan?





















Erfgoed en authenticiteit

Het konijn van Reve


2a) “So, heritage may willfully reproduce the myths and legends that historians strive to dispel,” schrijft Lowenthal. In het Letterkundig Museum zijn diverse objecten te vinden die meer mythes over de literatuurgeschiedenis reproduceren dan dat ze een historische werkelijkheid representeren. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de afdeling ‘Biografie’. Hier zijn verschillende voorwerpen die ooit eigendom van een schrijver waren, te vinden. Zo ook het knuffelkonijn van Gerard Reve. Dit diertje speelt een rol in Reves debuutroman De Avonden.

In de eerste instantie dacht ik dat dit voorwerp geplaatst was om authenticiteit te creëren, om te bewijzen dat het echt bestond (zoals bij 2b wordt uitgelegd), maar dit zou merkwaardig zijn. De Avonden is een roman. Het is niet nodig om te bewijzen dat onderdelen van de roman waar zijn; dit roept juist meer vragen op. Ging Reve ook zo met zijn knuffel om? Wat zijn de andere overeenkomsten tussen de hoofdpersoon van De Avonden en Reve? Het interessante aan de aanwezigheid van dit object is dat het naadloos aansluit bij de manier waarop Reve zichzelf positioneerde. Hij was als geen ander bezig met het mystificeren van zijn leven, door telkens nieuwe, bizarre dingen te verklaren en dan weer radicaal van standpunt te veranderen. Het knuffelkonijn creëert nu een mythe, maar tegelijkertijd geeft het op een ander niveau ook de waarheid weer.




Bewijs van het denken


2b) Lowenthal omschrijft de kracht van authenticiteit als “public trust that material things, unlike words, did not lie (..) what can be seen and touched must be true” (1999). Bijna ieder object in het museum bezit een dergelijke authenticiteit. Het grootste gedeelte van de collectie bestaat uit unieke en onvervangbare exemplaren: handgeschreven versies van manuscripten, oude brieven, vergeelde krantenknipsels. Hoewel deze objecten hun importantie vroeger vooral te danken hadden aan de woorden die erop staan, kunnen we ze in het museum toch niet meer als voornamelijk talige objecten beschouwen. De brief, die eerst bedoeld was om een boodschap over te brengen, verandert nu in een ander soort medium. Het is niet langer iets dat gelezen moet worden (dat lukt vaak niet eens), het wordt een illustratie, het bewijs van de gedachtegang en daarmee het bestaan van de schrijver.  Waar hij en zijn werk eerst tot een vaag en donker verleden behoorden, worden ze door het in de vitrine plaatsen eindelijk concreet en tastbaar. Geloofwaardig zelfs.

donderdag 14 februari 2013

Het Pantheon


De afdeling 'biografie' binnen het Pantheon is een bijzondere. Daar waar de andere gedeeltes van het Pantheon zich voornamelijk op tekst en context richten, zien we hier een verzameling ogenschijnlijk oninteressante voorwerpen. Zo zien we een stofzuiger, weinig opzienbarend. Maar, zo lezen we, dit was de stofzuiger van Simon Vestdijk. Met het geluid van deze stofzuiger op de achtergrond sloot hij zich af van de wereld, om zich zo volledig te kunnen richten op het voltooien van een nieuw werk.

Ik weet niet wat dit met jullie deed maar ik moest er een beetje om lachen. Je staat  te kijken naar een stofzuiger. Ik heb thuis ook een stofzuiger en daar kijk ik nauwelijks naar.
Het is een leuk weetje dat Vestdijk graag schreef met mechanisch geronk op de achtergrond maar het vertelt ons verder weinig over de schrijver, laat staan over zijn werk.
Dit beeld van de stofzuiger lijkt een illustratie bij het algemene idee dat een schrijver zich afsluit van deze wereld tijdens het schrijven, hij heeft iets nodig dat hem hierbij helpt en wij nemen aan dat in het geval van Vestdijk inderdaad deze stofzuiger is geweest. De stofzuiger die wij hier nu  in het echt kunnen zien ( zouden we hem niet beter kunnen horen? ) is dus medeverantwoordelijk voor 'Terug tot Ina Damman'.  Toch?
Met behulp van vele doodnormale voorwerpen worden mythen rond het auteurschap in stand gehouden of zelfs gecreëerd.

Daar waar de stofzuiger van Vestdijk op mij weinig indruk maakte, deden de handschriften dit wel. Het zien van een handschrift is toch iets bijzonders. Het maakt de tekst 'echter', belangrijker en haalt het dichterbij.
Een handschrift neemt een bepaalde afstand weg tot een werk. Het laat je het begin zien van iets dat door de tijd veel groter is geworden dan op het moment dat het werd geproduceerd en daar kun jij nu een glimp van opvangen. De handschriften stralen authenticiteit uit, ze zijn echt en lijken binnen ons handbereik.

                                    ( foto afkomstig  van www.boekendingen.nl )

woensdag 13 februari 2013

Letterkundig Museum

1) Het object dat mij het meest deed was het fragment van Karel ende Elegast, uit circa 1375 - 1400. Iedereen kent het verhaal, of je nou een promovendus bent of middelbare scholier, het is haast onmogelijk er niet van gehoord te hebben. Juist omdat het verhaal zo bekend is dreigt het ook uitgekauwd of afgezaagd te worden. "Niet wéér Karel ende Elegast" is een gedachte die wel eens door mijn hoofd ging als tijdens historische letterkunde colleges de docent weer begon over de betekenis van het drie keer roepen of de andere bekende elementen uit de tekst. Maar door dit fragment nu zo te zien, in al zijn oudheid en met vlekken en verkleurd papier, wordt het verhaal opeens weer totaal nieuw, hoe oud het ook is. Juist het origineel te zien van iets dat zo herhaaldelijk in niet originele vorm voorbij is gekomen brengt de kijker dichter bij het oorspronkelijke aura van het werk. Dit is waar ál die andere nieuwe vormen op zijn gebaseerd, dit is waar het mee begon, waar iemand geconcentreerd boven heeft gehangen en letter voor letter het verhaal heeft opgeschreven. 2a) De vraag wat 'historische werkelijkheid' is, is al bijna niet te beantwoorden. Uiteindelijk is alles een representatie van hetgeen er gebeurd is, dus spreken van historische werkelijkheid als tegenhanger van een mythe lijkt me lastig. Maar, ik denk dat vooral de briefwisselingen die veelvuldig in het museum te zien zijn nog wel het dichts in de buurt komen van historische werkelijkheid. De brieven tussen Hermans en Reve over Hermans' bundel Mandarijnen op Zwavelzuur laten mooi zien hoeveel gedoe er was omtrent het uitbrengen van de bundel, de ergernis en irritatie van Hermans druipt van het papier. Wat minder dicht bij de 'werkelijkheid' staat zijn wellicht de filmpjes aan de muren over allerlei verschillende schrijvers. De filmpjes zijn een soort hapklare gedramatiseerde brokken, die de literatuurgeschiedenis weliswaar heel toegankelijk maakt voor mensen met minder voorkennis, maar waarvan je je kunt afvragen in hoeverre ze niet een heel nieuw beeld scheppen in plaats van een bestaand beeld te laten zien - zoals met de brieven.

Hofwyck en Fabriekskinderen


1. Een aantal documenten die mijn aandacht trokken in het museum, waren die over het gedicht 'Hofwyck' van Constantijn Huygens. Dit is een gedicht die je door de Hofwyck-tuin (die Huygens ook heeft ontworpen met de architect Jacob van Campen) leidt. Doordat bij het gedicht de kaart van de Hofwyck-tuin was geplaatst, vond ik dat het aura van het werk weer een beetje terugkwam, omdat het gedicht eigenlijk onlosmakelijk verbonden is met deze tuin. Ondanks dat denk ik dat een groot deel van het aura alsnog verloren is, omdat dit gedicht eigenlijk gelezen zou moeten worden in de tuin, zodat je ook werkelijk het beeld erbij hebt, en je je dan in het 'hier en nu' van het gedicht bevindt.

3. Een onderdeel van het Pantheon wat ik bij het begrip materialiteit vond passen, waren de blokken waarin je van verschillende 'beroemde' boeken (Max Havelaar, Fabriekskinderen) het proces en de reacties die het teweeg bracht, kon zien met verschillende documenten die je kon in- of uitschuiven. Het liet zien dat 'Fabriekskinderen' in die tijd meer een ethische kwestie was dan zomaar een verhaal. Door deze uitschuif-functies, kon je het tot stand komen van Fabriekskinderen in chronologische volgorde bekijken.

dinsdag 12 februari 2013

Aura in het museum


1. Aura
In de ‘Pantheon route’ van het Letterkundig Museum zijn een aantal originele handschriften te zien. Een gedicht van Vasalis, keurig op een receptenbriefje, een pagina vol getekende letterfiguren van Paul van Ostayen, een geschilderd geschreven gedicht van Lucebert, of de eerste – getypte – pagina van De Kapellekensbaan van ‘Boontje’ (titel en naam zijn met pen of kleurpotlood geschreven) en meer van dergelijke originelen. Zulke objecten hebben op mij wel een ‘aura-achtige’ uitwerking: dit is op moment X door schrijver A op papier gezet. Zeker als tekst gecombineerd is met een tekening (zoals bij Lucebert) of als het getekende tekst is (zoals bij Van Ostayen), heeft het wel iets van een origineel kunstwerk. Dat Vasalis haar gedicht op een klein receptenbriefje pende, roept in mijn fantasie het beeld op van een dokter in witte jas, die tussen het werk op de kliniek door, in de koffiepauze haar woorden vastlegt. Maar ook het handschrift zelf brengt je – lijkt het – toch wel dichter bij de auteur. De schoongeschreven regels van Vasalis, Nescio of Herman Heijermans, in keurige schriftjes bovendien, versus de kriebels van anderen of de artistiek woeste tekens waarmee Bosboom Toussaint weliswaar geen literaire tekst schrijft, maar een brief waarin zij uitlegt dat ze zo onrustig is dat ze niet tot schrijven komt (opeens zie ik een veel minder keurige mevrouw in haar, dan ik tot nu toe dacht), - het doet je allemaal de uniciteit van het literaire kunstwerk beseffen.
Toch is het de vraag of het ‘aura’ van deze originele handschriften iets zegt over de betekenis van de tekst, of veeleer over de auteur. Voor mijn gevoel vooral dat laatste. Leg het rustige handschrift van Vasalis naast het woeste van Bosboom-Toussaint, de pagina van Boontje naast die van Lucebert, - ze roepen vooral associaties op over het karakter en de manier van schrijven van de auteur. Handschriftkundigen en dito psychologen zouden er wel weg mee weten, vooral om daarmee iets te zeggen over de auteur, niet zozeer over de tekst en de betekenis.
Dat lijkt me wel een verschil met het aura van beeldende kunstwerken, waar Benjamin het over heeft en het verlies daarvan door de technische reproduceerbaarheid. Zou de eerste druk van Titaantjes misschien een groter ‘aura’ (als tekst, niet als naar de auteur verwijzend origineel) kunnen hebben dan het schriftje van Nescio? Een tekst functioneert toch pas als literatuur wanneer het als boek wordt uitgegeven en gelezen? Met een schilderij ligt dat anders.

3. Materialiteit als proces
Hoe kunnen we materialiteit als proces zien? Misschien valt onderscheid te maken tussen materialiteit in enge en in bredere zin. Je hebt een handschrift, de drukproeven, eventueel met correcties, een eerste druk, - de WORDING noemt de Pantheon tentoonstelling dat.
Met een iets bredere scope kan je ook van een materieel proces spreken bijvoorbeeld bij Eline Vere: eerst feuilleton, dan roman, dan toneelstuk en film. Dat soort materialiteit komt naar voren op de afdeling VORM & STIJL.
Nog breder bekeken valt rondom bijvoorbeeld de Max Havelaar een hele reeks materiële objecten te rangschikken, zoals gebeurt bij de afdeling OPHEF van de tentoonstelling. Zo bekeken vormen de correspondentie van Douwes Dekker, de antwoorden van autoriteiten, het ‘pak van Sjaalman’, het boek en de diverse reacties, een kluwen van materiële taal, cultuur en politiek die met elkaar het verhaal vertellen van de Max Havelaar.  

Aura's in het Letterkundig Mueum


Het Letterkundig Museum in Den Haag heeft sinds 2010 de tentoonstelling Het Pantheon, waarin honderd schrijvers en duizend jaar literatuurgeschiedenis is opgenomen. Er zijn veel manuscripten en facsimile’s te bezichtigen waarin Walter Benjamins definitie van ‘aura’ zichtbaar is. Een voorbeeld hiervan is de facsimile van het dagboek van Anne Frank. Het dagboek is vertaald in talen over de hele wereld, er zijn films over gemaakt en er is een museum over. Uiteraard gebeurt dit om het belangrijke verhaal over de Tweede Wereldoorlog te verspreiden, maar door alle replica’s die van het dagboek zijn gemaakt, is Anne Frank een soort symbool geworden in plaats van een meisje van vlees en bloed dat een boek heeft geschreven. Het contact met Anne Frank in de replica’s is daardoor verdwenen en daarmee het aura. De facsimile laat echter het handschrift van Anne Frank zien. Het handschrift staat geïsoleerd voor je, zonder allerlei informatie over andere familieleden of over de Tweede Wereldoorlog zelf. Daardoor lijkt het alsof je direct in contact staat met Anne Frank, je kunt het papier waar zij op heeft geschreven bijna aanraken, en is het aura zichtbaar.  

Het museum is echter niet alleen interessant voor wetenschappers (in de dop), maar ook voor scholieren. Een interessante opdracht om leerlingen van 5vwo kennis te laten maken met de begrippen ‘aura’ en ‘materialiteit’ is de volgende: vergelijk de twee versies van ‘Lente – suite voor Lillith’ van Lucebert. Let vooral op vormgeving! Wat zijn de verschillen tussen de twee versies en welk effect hebben die op de lezer? In welke versie is het aura het sterkst aanwezig en hoe komt dat, denk je? 

De letterkundige theorieën kunnen erg abstract zijn. Een leuke manier om deze theorieën concreter te maken is door naar het Letterkundig Museum te gaan. Een aanrader!